Sinds ik in Andalusië woon, heb ik een onverklaarbare zin in donkerbruin brood met pindakaas. Tot mijn grote frustratie zit dat niet in het assortiment van onze supermarkt. Als een echte junk vraag ik gretig aan vrienden die ons vanuit Nederland bezoeken: heb je de pindakaas meegebracht? Groot is mijn teleurstelling als ze beschaamd bekennen dat de douane het spul heeft ingepikt. Uitbundig omhels ik de visite die het potje niet in de handbagage maar in de koffer stopte.
Na twee weken brood met pindakaas verdwijnt mijn euforie. Mijn kleren zitten strakker. Ook de weegschaal liegt niet: ik ben aangekomen. Heb ik ongegeneerd veel brood gegeten, of is het de pindakaas? Wat maakt dik, het beleg of het brood? Mijn Spaanse buurvrouw Maria geeft het antwoord: “Brood is een dikmaker, dat weten we allemaal. Daarom is het broodverbruik in Spanje zo dramatisch (met vijftien procent) gedaald.”
Ik ben perplex. En dat in een land waar brood van oudsher elke maaltijd vergezelt? Een Spaans gezegde is immers: zonder brood smaakt al het eten slecht?
“Klopt”, zucht Maria. “En wie geen brood bij lunch en diner serveert, is een slechte gastheer of gastvrouw. Maar we denken ook dat ‘pan’ veel vet bevat en we willen niet dik worden.”
Toch hebben Spaanse wetenschappers geen bewijs gevonden voor een relatie tussen brood en gewichtstoename. Gezaghebbende hoogleraren publiceerden vorig jaar zelfs het witboek van het brood: Libro Blanco del Pan. Weg met de mythe dat brood dik maakt, zeggen zij. Brood zit vol goede voedingsstoffen en bevat nauwelijks vet.
“Alles goed en wel”, relativeert Maria, “die knappe koppen zullen vast gelijk hebben, maar ze negeren onze Spaanse eetgewoontes: vijf eetmomenten per dag, twee warme maaltijden en het genot om tot de laatste drup brood in de saus te soppen. ‘Pan’ op zich mag dan gezond zijn, maar hoe we het eten, dat is funest. Net als jouw overdosis boterhammen met pindakaas.”