Papa, ik moet plassen.
– We zijn er bijna, lieverd.
– Hij zegt toch dat hij moet plassen?
– Maar we zijn er bijna.
– Je kan toch wel even stoppen? Hij moet heel nodig.
– Midden op de snelweg?
– Straks plast hij in zijn broek!
– Papa kan nu niet stoppen, liefje, hou het maar even op.
– Hou het maar even op? Hij is vier!
– We zijn er over tien minuten!
– Als hij in zijn broek plast, moeten we terug. Ik heb geen reservekleren bij me.
– Hij houdt het maar op!
– Dus jij wil straks dat hele eind terug gaan rijden?
Mama, ik moet plassen!
– Rustig maar schatje. Papa stopt wel even. Robert toe, stop de auto.
– Goed, goed, ik stop al.
– Fijn.
– Stoppen langs de snelweg, daar kun je een fikse boete voor krijgen, wist je dat?
– En als je je plas ophoudt, kun je nierstenen krijgen.
– Nierstenen?
– Nierstenen ja.
– Waar heb je die onzin vandaan?
– Stop nou maar… Kom maar, liefje, dan gaan we hier even plassen.
– Let op dat hij niet tegen de wind in plast!
– Wat is er nou?
Ik hoef niet meer te plassen.
– Probeer nog maar een keer.
Het lukt niet.
– Ga nou maar plassen, anders wordt papa boos.
Het lukt niet.
– Nou, kom, ga maar weer zitten dan.
– Gelukt?
– Nee, hij hoefde niet meer.
– Dat meen je niet.
Mama, krijg ik nu nierstenen?
– Vraag maar aan papa, die weet daar alles van.
– Nee, liefje.
Ik wil nierstenen!
– Nierstenen zijn helemaal niet leuk om te hebben, schat.
Ik wil nierstenen!
– Dat kan niet, liefje. Nierstenen zitten in je buik.
Ik wil geen nierstenen in mijn buik!
– Niet huilen liefje. Je hebt geen nierstenen in je buik, maar als je ze krijgt, dan krijg je ze in je buik.
Stomme papa!
– Je moet blij zijn dat je geen nierstenen krijgt. Nierstenen doen heel erg pijn en dan komt er bloed uit je plasser.
– Waarom zeg je dat nou? Je maakt hem bang.
– Ik probeer hem wat biologie te leren.
– Hij is vier!
Mama?
– Wat is er, lieverd?
Ik heb in mijn broek geplast.